Bouvigne in de 20e eeuw
In 1901 kocht Leopold de Bruyn Bouvigne. Hij zou het landgoed 19 jaar in bezit houden. De Bruyn had grootse ideeën met Bouvigne, en ontdeed het kasteeltje van de pleisterlaag die Ruysch in de 19de eeuw had laten aanbrengen. In 1907 pakte hij ook de voormalige voorburcht aan en liet het poortgebouw, de tuinmanswoning en de stallen voorzien van trapgeveltjes en luiken. Bovendien legde hij de nu nog aanwezige Franse, Duitse en Engelse tuinen aan. De Bruyn verkocht Bouvigne in 1920 aan Emmanuel Zoetmulder.
Zoetmulder was een zakenman, en trachtte op de gronden tussen het kasteel en de Duivelsbrug enkele villa’s te laten bouwen. Dit plan stuitte op grote weerstand van de gemeente Ginneken en Bavel, waarna de gemeente in 1930 zelf het kasteel aankocht. Door de gemeente werd het kasteel voor 50 jaar verhuurd aan de Pius X-Stichting, die hier onder leiding van monseigneur F. Frencken het vormingswerk met de Vereniging van catechisten begon. Hiermee werd het open karakter van de velden ten noorden van het kasteel gered en kon worden begonnen met een grootscheepse restauratie van Bouvigne. Deze restauratie was op 1 mei 1933 voltooid.
Het catechistenwerk van monseigneur Frencken betekende een toename van activiteiten die gehuisvest moesten worden. Er werd een vakantiehuis gebouwd op de voormalige voorburcht voor de huisvesting van arbeidersmeisjes en diverse gebouwen voor een sociale school, een dienstbodeopleiding, een algemeen meisjeskamp, de opleiding voor gezinsverzorgsters en een vormingscentrum met cursuswerk voor moeders en meisjes. Naast gebruiksgebouwen werd ook een kapel gebouwd.